VAARS IN HET GANGBOORD

Uit 'Raasdonders en bramstaglopers' van Evert Stel

We hebben met onze kruiser een rustig ligplaatsje gevonden. Het is midden in een weiland aan een verharde walkant, waar we samen met nog een scheepje van het Paterswoldsemeer de nacht willen doorbrengen. De stilte middenin het Groninger landschap is verpletterend als ik enkele uren later wakker word. Ik heb kennelijk gedroomd van een loeiende koe en scheldende mannen, maar zodra ik me weer omdraai, hoor ik de koe en de vloekende mannen opnieuw. Nu besef ik echter dat het echt is. Iedereen slaapt door, maar ik besluit even poolshoogte te gaan nemen. In de stuurhut zie ik flitsen van zaklampen uit de duisternis komen en dus besluit ik naar buiten te gaan. Er is geen maan en het is aardedonker. In een flits zie ik in het schijnsel van de zaklampen, dat het bootje van de buren zware slagzij maakt. Het lijkt te kapseizen en ik vermoed dat het lek is. Snel schiet ik in de kleren en loop op een drafje naar het scheepje even verderop. Als ik er aan kom, zie ik een tafereeltje dat ik nooit meer zal vergeten. Het nauwelijks acht meter lange polyester jachtje maakt zware slagzij, doordat er een nieuwsgierige vaars (jonge koe) met zijn voorpoten in het gangboord is gaan staan. Door het gewicht van het dier ligt het scheepje onder een hoek van ongeveer dertig graden tegen de kade, waardoor de vaars met zijn kop op het dak ligt. Het dier kan niet terug omdat het gangboord ruim een meter lager ligt dan de kade. De beide vrienden stuiteren vloekend en tierend rond het dier en hangen beurtelings aan de staart van de vaars. Het zwaaien met de zaklampen geeft er een spookachtig tintje aan en ik mompel in mezelf; ‘Had ik nu maar een filmcamera!’ Ademloos sta ik minutenlang het schouwspel gade te slaan, maar plotseling ziet een van de mannen mij staan. ‘Evert, godzijdank, snel… help dat domme beest uit het gangboord trekken. Het schip loopt via de keukenafvoer vol!’ roept de kleine blonde Gert. ‘Sta daar niet zo stom te kijken en doe iets!’ roepen ze vervolgens in koor. Tsjah… wat doe je in zo’n geval? Dus even later hang ik ook als een volslagen idioot aan de staart van de vaars te trekken maar het biedt geen soelaas. Het beest loeit steeds harder en de situatie lijkt hopeloos. Ik gris een zaklantaarn uit de handen van een van de mannen en ga op speurtocht naar hulpmiddelen. Een eindje verderop ligt de ijzeren praam waarmee de koeien naar de overkant worden gebracht. Aan dek liggen twee dikke houten balken van een meter of vijf lang. In eerste instantie wil ik beiden dragen, maar ik merk dat ze te glad zijn om goed vast te houden. Als ik met de zaklamp kijk waarom de balken zo glad zijn, zie ik tot mijn schrik dat ze vol koeienstront zitten en ik nu dus ook. ‘Nu is er toch niets meer te verknoeien!’ mompel ik chagrijnig en sjouw de dikke balk naar de plaats des onheils. ‘Art haal jij die andere balk eens op, dan zetten we beide balken onder het gangboord en krikken het schip omhoog!’ roep ik gebiedend. Even later hoor ik Art vloeken en tieren in de duisternis. ‘Wat heeft hij!’ vraagt Gert vertwijfeld. ‘Och… hij heeft ontdekt dat hij onder de koeienstront zit!’ zeg ik als Art even later knetterend boos komt aanlopen.

Even later zetten we bij de boeg en de spiegel de dikke balk onder de stootlijst van het gangboord en hangen aan het uiteinde van de balk. ‘Het werkt!’ roep ik enthousiast. ‘Gert, trek dat beest aan d’r staart en trek haar van het dak af!’ Gert doet verwoede pogingen om het dier te bewegen het schip te verlaten, maar het beest blijft als versteend staan. ‘Wiebelen Art!’ roep ik hijgend. ‘Wiebelen, zodat het schip heen en weer gaat!’ Het helpt, want de vaars besluit hierdoor uit het gangboord te stappen zodra het op dezelfde hoogte is als de kade. Ze doet twee flinke stappen achteruit waardoor Gert op zijn rug door het weiland rolt. Even is het stil en dan horen we een verwijfd gilletje; ‘Getverderrie, getverderrie, shit shit shit, het is allemaal stront!’ roept hij gillend. Als we hem beschijnen met de zaklamp, zit zijn rug tot in zijn nek vol met koeienstront. Dan zetten Art en ik elkaar in het licht en zien dat we beiden ook onder de bruine stinkende zooi zitten. ‘Shit happens…!’ zegt Art droog, waarna we allen in lachen uitbarsten. Vervolgens beginnen we de puts te vullen en spoelen de stront uit onze kleren. Als een dief sluip ik een half uurtje later weer aan boord en laat mijn kleren buiten liggen. Minutieus was ik mij met veel zeep in het kleine badkamertje en kruip stilletjes weer in bed. Mijn vrouw slaapt gewoon door en als we de volgende morgen wakker worden, is het eerste wat ze zegt; ’Je kunt wel merken dat we in het boerenland liggen. Het stinkt hier naar de koeienstront!’

Uit het boek “Raasdonders en bramstaglopers” van Evert Stel. Uitgeverij Lanasta  

 

Evert Stel is schipper en eigenaar van de Meander V. Een voormalige loodsboot waarop hij met zijn vrouw Inge woont en vaartochten verzorgt voor de Stichting Vaarwens. Regelmatig schrijft hij korte columns over dingen die hij op het water meemaakt. 
 

 
 
 
 
 
 
 

Evert_vaarwens_15 Evert_vaarwens_15